Bij het zien van dit bijzondere beeld, denkt u misschien niet direct aan Balinees houtsnijwerk. De voorstelling doet in eerste instantie meer vermoeden dat het om een Westers beeld gaat en zou maar zo gemaakt kunnen zijn in Frankrijk. Toch gaat het hier echt om een beeld dat gemaakt is op Bali.
Het is een zeer zeldzaam houten beeld met een Christelijke voorstelling, waar als we naar de basis van het beeld kijken, ook een naga aan de voeten van Maria zien liggen, zoals hieronder duidelijk is te zien.
Hoewel op Bali voornamelijk beelden werden vervaardigd met mythologische voorstellingen uit bijv. de Ramayana en er daarnaast veel beelden zijn gemaakt met voorstellingen uit het dagelijkse leven, zoals badende vrouwen en zittende mannen, zijn er ook beelden met een Christelijk thema gesneden. We komen daar later op deze pagina nog op terug. Voornamelijk zien we dan beelden van Maria met het kind Jezus in haar armen en soms een volwassen Jezus. Dit zijn vaak beelden, die haast 1-op-1 kopieën zijn van de Westerse beelden, maar gesneden op een Balinese manier, vaak met name in de snijwijze van het gezicht goed te zien.
Dit beeld is echter enorm afwijkend en de enige in zijn soort die bij ons bekend is. We zien namelijk een echte ‘cross-over’, waarbij de naga typisch Balinees is vormgegeven. We zagen nooit eerder een Maria beeld, met aan haar voeten een naga, of een ander Balinees houtsnijwerk met een Christelijk thema, met zo’n afwijkend Balinees kenmerk. Het is daarnaast een beeld van een uitzonderlijke hoge kwaliteit. Het gezicht is zeer natuurgetrouw gesneden en perfect in verhouding. ook de handen en voeten zijn zeer vakkundig gesneden, waarbij de vingers ‘los van elkaar komen’ . De details zijn subliem uitgewerkt. Niet alleen de wijze waarop het gewaad is gedrapeerd, maar ook de golvende haren, die minutieus zijn gesneden en waarbij we verschillende lokken in elkaar zien overvloeien. Naast dit soort technische aspecten, heeft de houtsnijder ook perfect een ziel in het beeld weten te leggen. Gevoelsmatig roept het een bepaalde sfeer op, welke het beeld zeer aantrekkelijk maakt om naar te kijken. Allemaal aspecten die zeer zeldzaam zijn in deze kwaliteit en die enkel de beste houtsnijders zo konden snijden.
De naga zou een typische Balinese ’touch’ kunnen zijn, waarbij er gebruik is gemaakt van de Balinese vrijheid om eigen culturele elementen toe te voegen. Het zou ook een verwijzing kunnen zijn naar de slang uit de Bijbel. Of wellicht een beetje van beide. Het is in ieder geval een prachtig voorbeeld van hoe een in eerste instantie niet typische Balinese voorstelling perfect wordt geadapteerd door de Balinese houtsnijder. Het is volledig eigen gemaakt in stijl en voorstelling, zonder daarbij de herkenbaarheid van het onderwerp teniet te doen.
We zien aan de vormgeving van de naga, maar ook aan het gezicht van Maria en aan de snijwijze en ornamentatie van de gordel duidelijk dat het om een Balinees houtsnijwerk gaat. De gordel laat duidelijk Balinese motieven zien, zoals we dat ook op andere houten Balinese beelden zien, maar ook op andere Balinese voorwerpen, zoals de kain.
Verder is het erg bijzonder dat het gewaad van Maria is versierd met patronen die zijn gezet door ‘puntjes’ te prikken in het hout, ook wel ‘dot work’ genoemt. Dit dot work is tegenwoordig een erg populaire tatoeage stijl. Het beeld is echter niet recent gemaakt. Het dot work zien we dan ook vrijwel nooit terug op Balinese beelden en draagt bij aan de unieke aard van dit beeld.
Christendom in Indonesië
Het Christendom is het tweede geloof in Indonesië, na de Islam, dat verreweg de meeste aanhangers kent. Het geloof is echter vaak samengesmolten met gebruiken en geloofselementen uit de tijd dat er met name Animisme en voorouderverering aangehangen werden. Dit is weer iets, wat Indonesië zo uniek maakt: de ongelofelijk bijzondere wijze waarop harmonieus meerdere geloven en gebruiken samen komen tot één geaccepteerd lokaal geloof. En we zeggen hierbij lokaal, omdat er in elk gebied (soms zelfs in elk dorp) andere gebruiken en geloofsovertuigingen vermengd kunnen zijn met het hoofdgeloof.
Het Christendom deed waarschijnlijk in de 16e eeuw zijn eerste intrede in Indonesië, nadat de Portugezen Malacca veroverden en vanuit daar verder Zuidwaarts reisden, tot zij uitkwamen in Ternate, waar zij zich vestigden om handel te drijven. De ‘spice islands’ in dit gebied waren voor Westerlingen van ongekende rijkdom door alle exotische specerijen en andere goederen die hier beschikbaar waren. Na verloop van tijd werdt het Christendom door de Portugezen priesters verspreid door dit gebied en werd een deel van de bevolking bekeert.
Dit was echter relatief kleinschalig en toen de Nederlanders in 1607 in Ternate aankwamen en daar de lakens uitdeelden, werd in de jaren daarna enkel de Nederlandse vorm van het Calvinistische Protestantisme toegestaan. De Nederlanders waren vooral geïnteresseerd in de kostbare specerijen die in dit gebied te halen waren en dan met name de gigantische winsten die hierdoor te behalen vielen. Daar ging vrijwel alle aandacht en mankracht naar uit. Het Indische volk bekeren, hoorde dan ook niet tot hun prioriteit. Hierdoor verspreide het Christendom zich nauwelijks verder.
Pas in de 19e eeuw werden er door de Protestante Kerk zendelingen naar Nederlands-Indië gestuurd om aldaar kerken te stichten en het geloof verder te verspreiden. De handel bleef echter prioriteit nummer 1 van de Nederlandse Staat, waarbij het maken van een forse winst het belangrijkste was. Er moest dus voorkomen worden, dat eventuele inmenging in de kolonie door de Kerk voor onrust zou zorgen. Of dat nou zou gaan om onrust met de lokale bevolking, of onrust tussen verschillende de stromingen binnen het Christendom.
Om deze onrust te voorkomen, schreef de overheid strikt voor wat de Kerk wel en niet mocht. Er werd streng op toe gezien, dat de belangen van de kerk geen negatief effect hadden op de belangen van de koloniale Nederlandse overheid. Om dit in goede banen te leiden en toch iedereen enigszins tevreden te houden, kregen de verschillende stromingen in de Kerk hun eigen gebied om hen zendingswerk te verrichten en mochten deze dus niet in het gebied van de andere stroming komen. Zo kon er geen onrust ontstaan door concurrentie en/of meningsverschillen. Ook mocht de Kerk haar werk niet doen, in gebieden waar de kans op onrust groter was, bijv. doordat dit de bevolking en/of het al aanwezig geloof zou schofferen. De verspreiding van het Christelijke geloof werd toegestaan, maar was zeker geen prioriteit voor de Nederlandse overheid.
Er was in die tijd maar in beperkte mate sprake toerisme. Het toerisme dat er was, was vrijwel enkel gelieerd aan overheids- en handelsdoelen. Wel werden er, ook in beperkte mate, houtsnijwerken gemaakt voor deze toeristen, de overheidsfunctionarissen en rijke bedrijfseigenaren.
De houtsnijder Iko en Josef Schmutzer
Een goed voorbeeld hiervan, welke perfect het Indonesische Christelijke houtsnijwerk illustreert, is de Sundanese houtsnijder Iko.
In het missiemuseum in Steyl, bevind zich de Collectie Schmutzer. Deze verzameling bestaat uit ongeveer 15 sculpturen, die rond 1925 in Nederlands-Indië werden gesneden door Iko op aanwijzing van de rijke, katholieke suikerfabrikant Josef Schmutzer.
Deze houtsnijwerken werden gemaakt, om via beeldtaal het Christendom over te brengen op de Javaanse bevolking. Dat was nodig, omdat de bekering van het Javaanse volk moeizaam verliep: het Christendom won nog steeds nauwelijks aan terrein. Het idee was, dat wanneer de bevolking zich kon identificeren met de beelden, zij het Christendom makkelijker zouden accepteren en overnemen.
Die herkenbaarheid werd in de beelden gelegd door ze een traditioneel Javaans uiterlijk te geven, zoals de Javanen dit kenden uit hun eigen klassieke kunst. We zien dat terug in de kronen, sieraden en kledij, maar ook in de vormgeving van het gezicht. Echter nu niet met een Hindoeïstisch thema, maar met een Christelijk thema. Deze voorstellingen van onder andere engelen en Jezus, zorgden voor een duidelijke boodschap: Het Christendom hoort bij Java.
Hieronder ziet u een beeld vervaardigd door de houtsnijder Iko, een voorstelling van een engel, met typische Javaanse kledij, zoals de kroon en de gebatikte sarong. Ook de sieraden zijn typisch Javaans, zoals deze met name tijdens de Majapahit periode voorkwamen.
Deze nieuwe manier van denken, waarbij er meer tegemoet werd gekomen aan de lokale bevolking (in de ogen van het Westen), zou zich in de jaren hierna verder door ontwikkelen, in de hoop zo meer aan terrein te winnen.
Het idee van Josef Schmutzer slaagde echter niet. Zijn experiment zorgde niet voor een verdere verspreiding van het Christendom. Als redenen werden o.a. genoemd dat de beelden niet genoeg aansloten op wat de bevolking nog kende: de wijze waarop de beelden werden gesneden, kende zijn hoogtepunt tijdens de Majapahit periode, eeuwen terug. Inmiddels was de Islam al het hoofdgeloof. Daarnaast vonden velen dat Iko het idee van het Christendom nooit geloofwaardig kon overbrengen: hij was namelijk zelf Moslim. Ten slotte vroegen velen zich af, of de beelden niet juist het heidense aspect in de hand werkten: de beelden waren namelijk niet puur Christelijk, maar in de ogen van velen ’te Javaans’. Missie niet geslaagd. Hiermee kwam toen ook een eind aan het houtsnijwerk dat werd gemaakt met Christelijke voorstellingen, voor zover bekend.
Het Christendom op Bali
Pas rond het midden van de 20ste eeuw kreeg het Christendom meer voet aan wal. De Nederlandse overheid verloor steeds meer haar macht en invloed, de Kerk won juist aan invloed en macht. Er was meer personeel beschikbaar en er waren meer financiële middelen, waardoor er effectiever kon worden ingezet op de verspreiding van het geloof overzees. Er kwam ook een andere aanpak, eentje die zich niet voornamelijk richtte op enkel de verspreiding van het geloof, maar ook zou moeten bijdragen op ethisch gebied: het verbeteren van de levensstandaard van de bevolking. Met deze nieuwe tactiek verspreidde het geloof zich verder. Echter was ook dit maar beperkt. De Islam had zich stevig gevestigd in het land en er was een vrije manier in het omgaan met het geloof, zoals eerder beschreven in dit hoofdstuk: het geloof was vaak verweven met een ander geloof en/of elementen hiervan. Er waren niet veel redenen om over te stappen op een ander geloof.
Op Bali zelf had het Hindoeïsme zich al eeuwen diep geworteld en ook dit veranderde niet, met de komst van het Christelijke geloof. De missionarissen hebben getracht om het principe van één Christelijke God over te brengen middels Acintya / Tintya in de hoop hiermee een vertaalslag te maken van het Hindoeïsme met zijn vele goden naar het Christelijke geloof, maar dit slaagde niet, zoals u ook in het hoofdstuk over Acintya kan lezen op deze website. (U komt daar terecht door te klikken op het volgende hoofstuk: ‘Acintya’ .)
Zoals over het algemeen in Indonesië het geval is, is ook Bali zeer tolerant richting andere geloven. Naast het Hindoeïsme is er natuurlijk het Boeddhisme, maar ook het Christendom en de Islam. Echter bleef (en is) het merendeel van de Balinese bevolking Hindoeïstisch. Juist het Balinese Hindoeïsme geven het eiland zijn unieke karakter en identiteit. Bali stond niet voor niets bekend als: ‘The Last Paradise on Earth!’
Met de komst van meer Westerse toeristen die, vanaf 1930 steeds in grotere getale naar het eiland kwamen om deze mysterieuze en unieke paradijselijke identiteit zelf te ervaren, groeide ook de afzetmarkt voor het houtsnijwerk. Veel toeristen waren Christelijk en/of hadden een Christelijke achtergrond. Het was dus logisch om voor deze toeristen een souvenir te maken wat aansprak, waardoor er heel waarschijnlijk ook houten beelden werden gemaakt met een Christelijk thema.
Tegenwoordig zien we dit ook terug in het houtsnijwerk dat vervaardigd wordt voor het toerisme, waarin steeds meer de nadruk ligt op voorstellingen met een Chinees thema, met figuren zoals draken en Guan Yin. De Chinese toeristen zijn steeds meer vertegenwoordigd op Bali, waardoor de afzetmarkt voor dit soort houtsnijwerk dan ook groot is.
Ook hierin zien we, dat de houtsnijkunst op Bali direct verweven is met het geloof, het toerisme en andere invloeden van buitenaf, maar dat de Balinezen, zonder de eigen identiteit te verliezen, dit perfect adapteren en vaardig inspelen op de behoefte van dat moment.